Waterpolo 3
1. Vanuit het water, met zijn tweeën starten, waarbij de een probeert vrij te zwemmen en de ander te volgen en waarbij de verschillende zwem-, start-, stop-en keertechnieken worden toegepast gedurende 30 seconden. Na 30 seconden wordt er gewisseld van positie.
2. Vanuit het water, 2 x opspringen zijwaarts naar links en aansluitend 2 x opspringen naar rechts.
3. Vanuit het water, starten met de bal, 5 meter waterpoloborstcrawl met bal, stoppen met bal, bal oppakken met methode naar keuze en bal passen naar medespeler die op 3 meter afstand ligt. Dit driemaal.
4. In het water, 5 keer werpen (passen) van de bal met een boogbal en 3 keer werpen (passen) van de bal achterwaarts, naar een medespeler, waarbij werpen met één hand gebeurt en gericht wordt op de handen van de medespeler, die zich op 2 à 3 meter afstand eveneens in het water bevindt.
5. Schieten op het doel, waarbij 1 speler op 8 meter vanaf het doel aankomt zwemmen met de bal. Tegelijkertijd start ter hoogte van het doel op 4 meter vanaf de linker-of rechterpaal een tegenspeler om het schieten te verhinderen.
6. Het spelen van twee balspelen naar keuze in diep water.